September is traditioneel het begin van het najaarsseizoen voor vakbeurzen en conferenties. Na twee jaar afwezigheid of activiteiten op zeer beperkte schaal gaat een aantal beurzen nu weer van start. Iedereen wil natuurlijk weten hoe dat gaat en wat de verwachtingen zijn.
De IFA in Berlijn is de eerste grote vakbeurzen die na de zomer in Europa wordt gehouden. Kort daarop volgen er in Duitsland, het land met de meeste internationale beurzen in Europa, nog een heel hoop andere B2B activiteiten. De lijn tussen conferenties en beurzen is niet altijd even scherp, het ligt voor de hand de trends voor beide activiteiten min of meer gelijk zullen zijn.
Risico
Enkele weken terug zijn In Amerika met Black Hat en Defcon twee extreme doelgroep events gehouden. Daar waren ook honderden Europeanen aanwezig. Als die twee events zouden moeten gelden als graadmeter, dan zijn de vooruitzichten troebel. Honderden bezoekers van beide events zijn na afloop positief getest. De opmerking die daarbij geplaatst moet worden is dat het dagelijkse avondprogramma op voorhand al omstreden was. Tot in de kleine uurtjes karaoke kan leuk zijn, maar het type activiteit heeft een substantieel hoger risico.
Meer ruimte
Nu is de IFA in Berlijn natuurlijk iets heel anders dan Defcon in Las Vegas. De IFA zal dit jaar bredere gangpaden hebben dan voorheen. Dat is om meer afstand tussen bezoekers mogelijk te maken. Het is echter ook een methode om de zalen beter te vullen. Ondanks dat feit dat er voor 2022 minder hallen door IFA gebruikt zullen worden is op dit moment geen sprake van een uitverkochte beurs. 80 procent van de standruimte is verhuurd. Dat is geen slechte score, want ook in 2019 en de voorgaande jaren was de trend voor alle grotere beurzen in Europa een geleidelijk lagere opkomst van zowel standhouders als bezoekers.
De grote vraag is natuurlijk of die daling na twee jaar van afwezigheid doorzet en als dat zo zou zijn in welk tempo. Die vraag is twee dagen terug beantwoord door de AUMA. Dat is de koepelorganisatie waarin de conferentie en beursgebouwen in vertegenwoordigd zijn. Waar in Nederland met de RAI en Jaarbeurs de markt domineren is dat bij de buren een ander verhaal. Daar zijn (het is ook een groter land!) tientallen organisaties actief. Een wezenlijk deel daarvan is internationaal actief.
Cijfers
AUMA heeft dus veel data uit binnen- en buitenland. Op basis daarvan ziet het dat op dit moment de belangstelling voor de events nog te overzien is. De cijfers van beurzen vanaf mei wijzen op een gemiddelde verhuur van standruimte van 70 procent. Bezoekersaantallen, alleen voor de B2B activiteiten, liggen op 55 procent van de 2019 cijfers.
Dat zijn geen goede cijfers, maar dat ziet de sector zelf anders. Voor tal van Aziatische landen gelden namelijk nog steeds reisbeperkingen. De bewoners kunnen zeer moeilijk de landen uit en toegang tot Duitsland is dat ook nog eens. Daarmee blijven de beurzen in Europa voor een grote groep bezoekers en standhouders onbereikbaar. Als de cijfers van 2018 en 2019 ter vergelijking geschoond worden de bezoekers uit die landen, dan zijn de lagere bezoekersaantallen en hoeveelheid verhuurde vierkante meters inderdaad veel geringer.
Voordeel nationale en regionale events
AUMA en ook UFI, een andere koepelorganisatie, zeggen het nog net niet met zoveel woorden, maar conferenties en beurzen die afhankelijk zijn van bezoekers van buiten het eigen werelddeel hebben het op dit moment moeilijker dan events die voor de nationale of regionale markt zijn bedoeld. Wat betekent dat voor de bezoekers van vakbeurzen in Nederland en de rest van Europa? Minder stands die bezocht kunnen worden en minder drukte. Het bezoek aan een vakbeurs kan daardoor minder tijd kosten.
Hogere kwaliteit
Maar kan ook betekenen dat er juist meer tijd overblijft om een goed gesprek te voeren. Dat laatste punt is volgens AUMA en UFI ook bij standhouders te horen. De kwaliteit lijdt niet onder de geringere bezoekersaantallen, het tegenovergestelde is eerder het geval.