Ik was net twee dagen terug uit Afrika en ik zou er nog vaak terugkomen. Het was mijn eerste keer, en ik bevond me nog steeds in een cultuurshock, gedreven door een bonte mengeling van pure hoop en rauwe ellende. Ik had ziekenhuizen bezocht in Zambia, een land waar aids toen als een doffe deken het leven verstikte. Maar ik verwonderde me desondanks over de gastvrijheid, lichtvoetigheid en het positivisme. Het leerde me relativeren en dankbaar zijn voor alles wat maar voor vanzelfsprekend aangenomen kon worden. Van de hele trip staat me misschien mijn verdwaasde wandeling door de miezerregen bij terugkeer in Nederland het meeste bij. Over de eindeloze parkeerplaats P3 met het monotone geluid van mijn rolkoffer, op zoek naar mijn auto. Als een stille ontkenning van wat ik de weken ervoor had meegemaakt.
“Fijn dat je tijd voor me kon maken. Ik zit hier misschien niet eens voor mezelf, maar voor het feit dat als we onze mensen willen waarderen, we dat op een goede manier moeten doen. Op deze manier gaat het over de rug van onze medewerkers en moeten we niet verbaasd zijn als onze mensen gaan lopen.” Ik vraag me af waar dit gesprek heengaat.
Ze bukt en haalt iets uit haar tas. Ik herken het als de brochure van het kerstpakket van dit jaar. Een boekje waarin onze medewerkers zelf iets uit kunnen zoeken. Het jaar ervoor hadden we nogal wat kritiek gekregen op het traditionele pakket met de gebruikelijke ragout en sesamcrackers. Dit jaar kon je voor 50 punten zelf je slag slaan. Niet zo verrassend, maar het bespaarde een hoop gezeur.
Tegelijk met de brochure, legt ze twee handdoekjes op tafel. “Gert-Jan, ik heb deze handdoekjes uitgezocht. En dit”, – ze wijst priemend met haar vinger naar een foto in de folder – “zijn diezelfde handdoekjes.” (Stilte). “Zeg nou zelf, dat is toch een hele andere kleur blauw!? …Dat-kan-toch-niet?”
In mijn hoofd begint het te tollen. Is dit waarom we samen zijn gekomen? Waar hangt die candid camera? Dan voel ik een boosheid opkomen. Ik wil pagina’s uit de folder scheuren en in proppen in mijn mond stoppen. Ik wil naar de muur lopen en heel hard mijn hoofd erop kapot slaan. Maar ik hoor mezelf zeggen: “Dat is inderdaad vervelend. Moet opgelost worden. Ik zorg dat de klantenservice van onze leverancier contact met je opneemt…”
“Dat lijkt me inderdaad het minste”, en ik hoor het geluid van haar hakken in de gang wegsterven.
’s Avonds rij ik naar huis. Door de miezerregen. En vind mezelf een zak hooi.
Dit artikel verscheen eerder in ITChannelPRO magazine 2023-06